Kraus Koster komt na zijn diensttijd terug in zijn geboortestad. Hij vindt er een kamer en het uitzicht op een achtertuintje waarin tot diep in december de chrysanten bloeien. Maar vrienden en relaties schijnt hij niet meer te hebben. Hij is geïsoleerd. Daarom trekt hij er in zijn eentje op uit, op de fiets en met de tent en als hij terugkomt ziet alles er heel anders uit. Het is voorjaar en Kraus Koster is veranderd, hij is weer in staat tot menselijke toenadering, hij kan weer lachen en liefhebben. Zodoende krijgt hij ten slotte het meisje waar hij zijn zinnen op heeft gezet, Joy Scheepmaker. Jan Greshoff schreef over het boek: 'Een kort verhaal, maar met een rijke en bonte inhoud. Om de een of andere reden doen zijn mensen mij vaag denken aan die van Nescio en in minder mate aan die van Elsschot...'