De dag waarop zijn moeder sterft, wordt Hoepsika een rover. Hij koopt een paard en laarzen met zilveren sporen, en galoppeert luid zingend de landweg op, bang voor niks en niemand.
Hoepsika is geen gewone rover: hij berooft alleen koetsen met rijke mensen. Hij zegt ook nooit `je geld of je leven' want levens wil hij niet, en je zeggen tegen vreemde mensen vindt hij onbeleefd. En altijd als hij een koets beroofd heeft, krijgt hij spijt van zijn wandaden en huilt hij bij thuiskomst uit bij het portret van zijn moeder. Het roven kan hij niet laten.
Op een dag komt Hoepsika echter een rijke heer tegen, wiens dochter is ontvoerd door een behendige schurk. Hoepsika krijgt duizend florijnen als hij haar weet terug te stelen. Brandend van verlangen naar het mooie meisje springt hij op zijn paard, onwetend van het feit dat de schurk zich in de onneembare burcht IJzergreep verschanst...