`De ruimte waarin we leven is niet continu, niet oneindig, niet homogeen, niet isotroop. Maar weten we precies waar de ruimte afbreekt, waar de ruimte kromtrekt, waar de ruimte zich ontkoppelt en waar de ruimte zich samenbalt? Dat er barsten, leemten, wrijvingspunten zijn dringt nog wel tot ons door; soms hebben we een vaag besef dat het ergens vastzit, dat het losbreekt of dat het botst. We proberen er maar zelden meer over te weten te komen en meestal gaan we van de ene naar de andere plek, van de ene naar de andere ruimte zonder het verloop van de ruimte in aanmerking te nemen, in ons op te nemen, op ons te nemen. Het probleem is niet om de ruimte uit te vinden, en al helemaal niet om de ruimte opnieuw uit te vinden (er zijn tegenwoordig al genoeg mensen die menen te weten wat goed is voor onze leefomgeving ), het probleem is om de ruimte te ondervragen of, nog simpeler, de ruimte te lezen. Want wat wij alledaagsheid noemen is niet vanzelfsprekend maar ondoorzichtig: een vorm van blindheid, een soort verdoving.
Uit deze elementaire constateringen heeft zich dit boek ontwikkeld, het dagboek van een ruimtegebruiker.
Uit deze elementaire constateringen heeft zich dit boek ontwikkeld, het dagboek van een ruimtegebruiker.