De strijdbaarheid die doorgaans in het werk van Marie Kessels weerklinkt heeft in dit boek een ander, behoedzamer gezicht gekregen. Hoe is het om niet te kunnen zien? En hoe ga je daarmee om? Gemma, de verteller van deze roman, doet verslag van haar pogingen om als blinde vorm te geven aan haar bestaan. De manier waarop zij dit doet getuigt van vitalisme maar soms ook van wanhoop. De mensen, de stoepen, het razende verkeer, ze nemen een tastbare maar onzichtbare dimensie aan. Ruw is een ode aan de zintuiglijkheid en tegelijk een ode aan alle anonieme blinden, die nooit ophef maken.
‘Het gebeurde zo snel dat ik er nauwelijks een herinnering aan heb.’