Gustave Flaubert vertelt het verhaal van de strijd van een groep huurlingen tegen Carthago (240-237 v.Chr.). De huurlingen werden niet betaald en keerden zich daarom tegen hun broodheren. Het is een strijd tussen een civilisatie en de door haar verdrukte groepen, hier de Barbaren
genoemd. Flaubert baseert zich op Polybius, die de oorlog karakteriseert als een van de wreedste uit de menselijke geschiedenis.
Tegen deze achtergrond vertelt Flaubert het verhaal van de tragische liefde van Matho, een van de leiders van de opstandelingen, en Salammbô, dochter van Hamilcar, Carthago’s leider in de strijd. De huurlingen worden verslagen en Matho wordt ter dood veroordeeld. Als Salammbô wordt gedwongen met de man van haar vaders keuze te trouwen, pleegt ze zelfmoord.