Max en Alissa denken dat ze alle moderne valkuilen van racisme en antiracisme hebben doorstaan: hij is een jood uit Amsterdam-Zuid, zij is zwart en komt uit de Bijlmer. Hun zoon Salomon is zeventien jaar oud en staat voor een keuze: hoor ik bij de mensen die op mijn vader lijken of hoor ik bij de kinderen die zwart zijn, net als ik? Max en Alissa denken op dezelfde manier naar de wereld te kijken, maar als Salomon door zijn vriendinnetje beschuldigd wordt van verkrachting, worden ze geconfronteerd met een schijnbaar onoverkomelijk dilemma.