Hendrie Perenboom is niet de man die hij wil zijn. Opgegroeid in een achterbuurt, op momenten meedogenloos, soms zelfs sadistisch. Nog altijd krijgt hij de paranoïde proleet in zijn hart niet uitgebannen. In de gevangenis omarmde hij het romantische cliché van de boetedoening, de wedergeboorte en de ontdekking van de literatuur. Hij kwam eruit als een nieuw mens; een man met een donker verleden, maar een betere toekomst. Of althans, dat maakte hij zichzelf wijs. En dat doet hij nog steeds wanneer hij een brief krijgt van een Spaanse vakantieliefde. Ze schrijft hem dat hij een zoontje heeft van acht jaar oud. Het nieuws is alles waar hij op hoopte. Het is zijn lot. Zijn reis naar Spanje zal hem redden en reinigen. Dat jongetje zal van hem een goede man maken. Hij zal dat jongetje zien en hij zal een vader zijn. Vaders zijn goed. Het vaderschap zal hem genezen. Hij zal liefde kennen. Niet langer zal hij steeds over zijn schouder kijken en daar zijn schaduw zien lopen. Ja, dat jongetje... dat jongetje zal hem beter maken.