Een van de hoofdpersonen in de roman is het zigeunermeisje Vladja. Zij staat symbool voor de meer dan een miljoen zigeuners die tijdens de oorlog in vernietigingskampen of bij razzia's zijn omgebracht. Opmerkelijk is dat in het gruwelverhaal van de holocaust de genocide op de zigeuners nauwelijks belicht wordt. Jacques Thönissen in zijn Voorwoord bij deze roman: 'Na de oorlog werd de staat Israël gesticht, waarmee het Joodse volk het Beloofde Land verkreeg. Voor het sterk uitgedunde aantal zigeuners dat de genocide overleefd heeft, is de situatie er na de oorlog alleen maar slechter op geworden. In alle landen van Europa worden de zigeuners tot op de dag van vandaag vervolgd, verstoten, gediscrimineerd en gemarginaliseerd. Dit boek draag ik daarom mede op aan dit miskende volk. Het verdient in de Europese samenleving opgenomen en geaccepteerd te worden.' Met deze roman eert Jacques Thönissen postuum zijn vader voor het verzetswerk dat hij onder zeer moeilijke omstandigheden en met risico voor eigen leven verricht heeft.
Als 22-jarige onderwijzer emigreert Jacques Thönissen (Herten, Limburg, 1939) in 1962 naar Aruba. Na zijn carrière in het onderwijs als o.a. leraar Spaans aan en directeur van het Augustinus College in San Nicolas, wijdt hij zich aan het schrijven. Vanaf 1998 verschijnen van deze Arubaans-Nederlandse schrijver drie Nederlandstalige Caraïbische romans: Tranen om de ara, Eilandzigeuner en De roep van de troepiaal. Vanaf 2000 schrijft hij kinder- en jeugdboeken, ook in het Papiaments. In 2010 komt zijn 'Europese' roman Devah uit, zijn eerste boek bij Uitgeverij In de Knipscheer, een magisch-realistisch verhaal over de mysterieze zigeunerin Devah, in 2013 gevolgd door zijn Arubaanse verhalenbundel Onder de watapana.