Wat was ik zelf eigenlijk? Een intens slechte vuilak die zijn handen niet boven de gordel kon houden? Een smerige sadist vol wraakzuchtige moordfantasieën over een zielige gek die hem vroeger eens afgeranseld had? Een vunzige sleutelgatkijker die zijn grootvader met vreemde vrouwen beloerde en hem om succes te oogsten bij Lily belachelijk maakte? Een gemene stiekemerd die zijn moeder beloog en bedroog wanneer het maar kon en zijn ouders nooit eerlijk antwoord gaf als ze wilden weten wat er in hem omging? Een gluiperig kreng dat zijn vader erin liet lopen door te liegen over een knal en hem kwalijk nam met een nazi op vakantie te gaan terwijl hij zelf met een nazi op jacht ging?' De deritenjarige Hans Verweg die zich dit afvraagt in de eerste roman van Hilbert Kuik, Het Schot, zit in zijn kleinburgerlijk milieu gevangen als een rups in zijn cocon. De vlinder staat op uitbreken maar weet dat buiten de hele wereld klaarstaat met geheven netjes om hem te vangen. Dit verborgen avontuur van een adolescentie begint met een pistoolschot en eindigt met een veel totalere gevoelsexplosie - die voor iedereen verzwegen wordt natuurlijk. De vlinder weet aan zijn noodlot te ontkomen en vliegt rond terwijl de wereld nietsvermoedend de lege cocon blijft bewaken.