Het is de eerste eeuw na Christus. De zeventienjarige Folkrad groeit op als zoon van het stamhoofd van de Cananefaten in het Rijnland, dat voor een deel door de Romeinen is bezet. Het is de bedoeling dat Folkrad eens zijn vader zal opvolgen, maar de goden beschikken anders. Door een noodlottige actie roept Folkrad de wraak van de Romeinen af over zijn dorp; de nederzetting van de Cananefaten wordt platgebrand en alle bewoners worden gedood. Folkrad weet op het nippertje aan de slachting te ontkomen. Hij wordt gevangengenomen en meegevoerd naar Italië, waar hij als slaaf wordt verkocht. Na vele omzwervingen komt hij terecht in de villa van heer Lucius in Pompeï. Folkrads meester is niet slecht voor zijn slaven en bij hem ontdekt Folkrad de rijkdom en de kennis van de Romeinen. Lucius’ zoon Marcus gaat heel wat respectlozer met zijn slaven om. Het mooie slavinnetje Chloë helpt Folkrad te vluchten. Terwijl de vulkaan de Vesuvius op de achtergrond steeds dreigender begint te rommelen, probeert Folkrad een nabijgelegen havenstad te bereiken, waar hij een schip hoopt te vinden dat hem terug kan brengen naar het Rijnland. Tijdens zijn vlucht barst de Vesuvius uit. Zouden de bewoners van de villa op tijd zijn ontkomen…?