Na een oproep van paus Pius IX om het 'Erfgoed van Petrus' te verdedigen, leverde Nederland de meeste vrijwilligers, veelal boerenzonen en ambachtslieden. Priesters die zich hadden ingezet voor de werving, troostten ouders als hun zoon als martelaar was omgekomen. Geen reden voor rouw, maar juist voor dankbaarheid.
De Kerkelijke Staat ging desondanks ten onder. Bij thuiskomst ontdekten de strijders dat ze hun nationaliteit hadden verspeeld, en daarmee hun stemrecht en recht op steun.