Het is 1918 en het leven van het gezin van schoenmaker Wieringa wordt beheerst door de ideeën van staatsman en kerkleider Abraham Kuyper. Maar deze winter heerst ook wereldwijd de Spaanse Griep. Als dochter Geertje daaraan overlijdt, worden er in het gezin vragen opgeroepen bij alles wat voorheen zekerheid bood.
Door de ogen van Feiko, de twaalfjarige zoon, wordt het verhaal verteld van de zieke vader, het stervende zusje en de stilstaande tijd.