De nieuwe bundel van Peter Holvoet-Hanssen echoot zelden nog zijn vorige triptiek waarmee hij een eigen niche in de poëziebiotoop creëerde. De driedelige schotelantenne ‘gericht op een ultieme melodie waarin geluk en lijden zijn vervat’ crasht samen met de operator, een vliegende monnik die door een hersenspin werd verteerd. Alles gaat ‘naar de vaantjes’.
Via toegankelijke maar immer betoverende verzen wordt de lezer meegesleurd naar het ontoegankelijke van de diepte, op verkenning voorbij de roversromantiek, voorbij de tegenpolen. Gaandeweg worden tijd en ruimte, als de twee benen van de letter V, ontwricht. Tussen doorn en roos stijgt een dodendans op, de wind begint te walsen.
Spinalonga zalft en geselt, troost zonder te troosten. Parelmoer bedekt de binnenkant van de gedichten. De verzen zijn als de mokerslagen van een troubadour die vogelvrij blijft zingen tot op de pijnbank.