Voorjaar 1597. De rust op het begijnhof van Lier wordt verstoord door een nachtelijke brand die een halve straat in de as legt. De brandhaard bevindt zich in de woning van juffrouw Barbara. De jonge, knappe begijn, die weldra het hof zal verlaten om te huwen, is spoorloos. Juffrouw Catharina worstelt met persoonlijke problemen en voelt zich schuldig omdat ze Barbara heeft genegeerd toen die haar nodig had. De aandacht van grootjuffrouw Amandine wordt dan weer opgeslorpt door een plostelinge bisschoppelijke visitatie. Ligt de reden ervoor bij juffrouw Helena, die stigmata op haar handen en voeten vertoont en op het hof als een heilige leeft? Waarom laat Helena niemand in haar woning toe? Heeft zij iets te maken met het Kwade dat bezit heeft genomen van Barbara? De begijnen moeten hun beste beentje voorzetten om de bisschop ervan te overtuigen dat ze een vroom en onberispelijk leven leiden. Dat wordt moeilijk als er letterlijk en figuurlijk lijken uit de kast vallen. Baljuw Maarten Groenendijk meent als snel te weten wie de moordenaar is. Grootjuffrouw Amandine en juffrouw Catharina volgen een heel ander spoor.