Ergens diep in het woud staat een stenen beeld en voor dit beeld staan twee jongemannen; twee broers, de een klein en tenger, de ander groot en sterk. Ze nemen voor dit beeld afscheid van elkaar, want ze trekken de wijde wereld in; de kleine broer gaat naar het oosten, de grote naar het westen. De broers zijn nog jong wat ze zoeken weten ze niet. Jaren later, na veel vreemde en veelbetekenende belevenissen, ontmoeten de broers elkaar in een kleine stad. Want als de een steeds naar het westen gaat en de ander naar het oosten kom je elkaar halverwege weer tegen. De wereld is immers rond. Geen van beiden heeft gevonden wat hij zocht. Ze geven elkaar de hand en volgen hun weg, de een steeds in de omgekeerde voetstappen van de ander. En wat de een op zijn weg niet heeft kunnen of willen voltooien dat brengt de ander tot een goed einde. Zo vinden ze uiteindelijk in elkaars voetsporen datgene, waarvoor ze op pad zijn gegaan. Wanneer ze elkaar weer tegenkomen voor het oude stenen beeld krijgt