Arthur Schnitzler (1862-1931) was de belangrijkste en meest controversiële Oostenrijkse schrijver uit het fin de siècle. Het is merkwaardig dat zijn eerste grote prozawerk, de debuutnovelle Sterven uit 1893, tot op heden nooit in het Nederlands in boekvorm is verschenen.
Sterven is een melodramatisch verhaal over een jongeman die te horen krijgt dat hij nog slechts één jaar heeft te leven. Zijn vriendin Marie dreigt in zijn noodlot te worden meegezogen. Schnitzler vertelt dermate beklemmend, dat Sterven ook gezien kan worden als een literaire thriller avant la lettre.
A.Braam, de letterkundige die in de jaren vijftig enige novellen van Schnitzler in het Nederlands vertaalde, waagde zich destijds niet aan Sterven: te subtiel, te precair, te Weens, maar hij vond het wel een meesterwerk:
In zijn allereerste novelle, het in prachtige weemoedige grijzen gehouden Sterven, zet Schnitzler de koers uit, die hij ook in zijn volgende vertellingen niet meer zal verlaten.'