Het is 1882. Maarten Corbelijn is één jaar oud als zijn vader door diens eigen rangeerlocomotief wordt doodgereden. Zijn moeder krijgt geen pensioen van het Spoor en wordt noodgedwongen dienstbode bij mijnheer Van Duuren, de directeur van de steenfabriek bij het stadje aan de rivier. Zo maakt de opgroeiende Maarten al vroeg kennis met het bestaan van sociale klassen. Na zijn lagere-schooltijd vaart hij als schippersknecht op een binnenschip. Hij leert niet alleen de wateren kennen in Nederland, België en Duitsland, maar ook de wonderlijke wegen van de erotiek. Die brengen hem tenslotte naar Amsterdam, waar hij pakhuisbediende wordt aan het Entrepôtdok. Al snel kiezen de bazen hem tot opvolger van de oude ijkmeester en reist hij weer door het hele land, nu per spoor, om schepen te ijken. Hij lijkt een 'meneer' te worden. Maar dan hoort hij zijn oude schoolvrienden vertellen over socialistische partijbijeenkomsten, met toespraken van Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst. In die wereld leert hij ook Klaartje Kennen, en met haar een liefde waarvan hij het bestaan niet vermoedde. Wanneer in 1903 de grote spoorwegstaking uitbreekt, komt Maarten voor de keuze te staan: hoort hij bij de bazen of bij de nieuwe wereld van de arbeiders?