De realist beschrijft de tunnel: de gebogen zijkanten van golfplaatijzer, de tegels, de verlichte vluchtbordjes, de brandblusapparaten.
Daar gaat het natuurlijk niet om.
Het gaat om die fantastisch verlichte gestalten die aan begin en einde in de schemer zweven; zij geven hoop en zin, zij herinneren ons aan wat ooit was, zij lokken ons naar het bijna onbereikbare.
Sterker dan in proza lichten zij op in poëzie. Het levendigst schitteren zij in sterke verhalen. Dat houdt in: geloof vóór de schampere lach klinkt, bekoring vóór het gemonkel van de archivaris.