'Een trap boent men van boven naar beneden, anders maak je met je knieën de net verrichte arbeid ongedaan. In de tijd dat de traptreden moesten drogen nam Tante Jo dan het bushokje voor de deur even mee.'
Johanna Adriana Roelofs, 'Tante Jo', werd geboren in het jaar nadat de tram elektrisch werd. Ze groeide op in het vooroorlogse Rotterdam in een gezin met zeven kinderen, maar zou nooit in de gelegenheid komen zelf een gezin te stichten. En er liep wel meer niet zoals ze het gehoopt had.
Als eind jaren zestig in Amsterdam haar achterneef Sander wordt geboren, neemt haar leven een onverwachte wending. Terwijl Sanders ouders de veranderende tijdgeest in het 'magies sentrum' omarmen, ontfermt zij zich over hem en houdt elk weekend in huize Donkers de boel aan kant. Daadkrachtig, eigengereid, maar ook ietwat wereldvreemd bewoog zij zich door het leven, immer met een poetsdoek in de hand.
Tante Jo is een standbeeld voor een verdwenen menstype, en vertelt op liefdevolle en geestige wijze het verhaal van een (on)alledaags vrouwenleven in de twintigste eeuw.