'Ik ben tweeënveertig jaar, mijn relatie is voorbij en ik kom net uit een depressie. Toen mijn moeder vroeg of ik het gezellig zou vinden om mee te gaan naar een huisje in de Auvergne, heb ik ja gezegd.'
De hoofdpersoon in deze zwartkomische vertelling gaat op aandringen van een goede vriendin mee met zijn ouders op zomervakantie. Als vanzelf nemen zowel de zoon als de vader en moeder hun oorspronkelijke positie binnen het gezin weer in, alsof er niet een half mensenleven voorbij is gegaan. Terug op de achterbank observeert hij zijn ouders en ondergaat hij opnieuw de geborgenheid die het liefdevolle gezin hem altijd heeft geboden, maar ditmaal met andere ogen.