Zestien mensen kwamen om. Gebouwen werden opgeblazen of moesten worden ontruimd. Toch werden er geen nieuwe terrorismewetten aangenomen en de verantwoordelijke ministers hielden informatie achter. Ze weigerden op de achtergronden van het geweld in te gaan en ook de kranten berichtten nauwelijks over de aanslagen. In het Nederland van de jaren zeventig werden gewelddadig activisme en terrorisme zoveel mogelijk stilgehouden.
Ook in West-Duitsland, Itali? en Amerika waren extremisten actief en werden tientallen burgers het slachtoffer van aanslagen. Daar echter ontketenden de regeringen een grootschalige klopjacht op de terroristen: helikopters, wegblokkades, FBI-teams en nationale reservetroepen werden in stelling gebracht. Welke strategie had nu het meeste effect, de Nederlandse of die in het buitenland? Hoe kan de effectiviteit van contraterrorismebeleid ?berhaupt worden gemeten?
In Theater van de angst introduceert Beatrice de Graaf een nieuwe methode om de zogenaamde ?performative power? van het contraterrorismebeleid te meten. Daarbij gaat ze ervan uit dat terroristen met hun daden een ?theater van de angst? cre?ren. Hun ?performance? staat of valt met de reacties van de bevolking op hun aanslagen. De overheid kan die beeldvorming be?nvloeden, hetzij in dramatiserende zin, door de publieke onrust of paniek aan te wakkeren, hetzij in matigende zin, door de weerbaarheid van de samenleving te onderstrepen. Zo voeren terroristen en hun bestrijders een strijd om de publieke beeldvorming rond de aanslagen.
De Graaf maakte voor haar onderzoek gebruik van de archieven van geheime diensten, ministerraadsnotulen en gesprekken met functionarissen en voormalige activisten. Ze kijkt mee over de schouders van de terrorismebestrijders en komt met geruchtmakende conclusies over hun optreden, conclusies die niet genegeerd kunnen worden door de huidige bestrijders van het terrorisme.