Ze opende in een opwelling het zijvakje van haar tas en pakte de veertjes van de ortolaan. Stak de wind speciaal voor haar op? Ze moest moeite doen om ze nog even tussen haar vingers te houden. Ze keek naar de zachte glans van de staartveren. Toen gaf ze de wind vrij spel. Ze dwarrelden omhoog, hoger, hoger.
`Goede vlucht, zei ze.
Maar ze had het tegen Zimmi.
Over Toen je nog huppelde
De tweejarige Zimmi raakt op een zonnige zomerdag, onder een hemel vol zwaluwen, in coma. Sindsdien is zij er nog wel, maar ook weer niet. Haar tengere meisjeslijf is een hermetisch gesloten kluis geworden, waarin alle kostbaarheden voorgoed lijken te zijn opgesloten. Haar moeder Meg en haar vader Jorrit verstaan elkaars taal niet meer sinds hun leven alleen nog om Zimmi draait. Het beeld van haar kind, huppelend in haar gele zomerjurkje, laat Meg niet los: ze blijft hopen op een wonder.
Om haar liefde voor Jorrit terug te vinden, maakt Meg een vogelreis naar Mecklenburg, het gebied waar ze hem leerde kennen. Terwijl ze daar verhalen verzamelt voor Zimmi en een bijzondere vriendschap opbouwt met een van de reisgenoten, leert ze Zimmi los te laten.
Een aangrijpend verhaal over de zin van het lijden en de worsteling van het loslaten tegen het lichtvoetige decor van een landschap met baltsende kraanvogels.