In een kamer zonder ramen ergens aan de oostelijke kust van Afrika wordt James More gevangen gehouden door jihadisten. Hij doet zich voor als expert op het gebied van water, maar rapporteert in werkelijkheid over Al Qaida-activiteiten in het gebied. More moet nepexecuties ondergaan en lange marsen door de droge Somalische badlands. Duizenden kilometers verder op de Groenlandzee bereidt Danielle Flinders, een biomathematicus, een expeditie voor naar de oceaanbodem. Ze is geobsedeerd door levensvormen in de laagste laag van de oceaan, volgens haar de bakermat van alle leven op aarde. Beiden reizen in hun gedachten voortdurend terug naar de kerst van het jaar ervoor en het Franse hotel aan de Atlantische kust waar ze een zeer intense romance beleefden. James ontsnapt in zijn geest naar fragmenten van zijn leven vóór zijn gevangenneming, naar gelezen boeken, schilderijen, muziek; Danielle ontsnapt mentaal naar het oerbegin der dingen, de mythische en wetenschappelijke oorsprong van alles, en naar haar eigen begin. Maar het vaakst keren ze allebei in hun geest terug naar elkaar en naar de oceaan: magnetisch en bovenaards, een troost en een dreiging.
Tot het laatste vuur de diepzee bereikt is een liefdesverhaal, een meditatie over natuur en sterfelijkheid, en een intens levendige beschrijving van Afrika en de diepste diepten van de oceaan.
Fragment:
'Doe je ogen open. Doe ze open.' Hij deed zijn ogen open. Het was ochtend. De beroete ruimte was leeg op een moedjahied na - een Tsjetsjeen, zo te zien - die op zijn hurken bij de deur een Zastava-machinegeweer uit elkaar haalde en de onderdelen in een rugzak stopte. De kleur die de ruimte in kwam door de hoge ramen en de deuropening was blauw. Yusuf was gekleed als een kramer op de Bakara-markt in Mogadishu: spijkerbroek, sandalen, overhemd met korte mouw en een zonnebril in het borstzakje. Alleen de littekens van een vleeswond in zijn nek wezen op zijn zaak, zijn strijd. 'Je leeft. Mooi. Hier, drink wat,' zei Yusuf en hij gaf hem een beker water. Hij nam een paar slokken. De Tsjetsjeen bracht de rugzak met het geweer erin naar Yusuf en hield op diens bevel een olielamp dicht bij James' gezicht, zo dicht dat hij de hitte van het glas kon voelen. Yusuf kwam dichterbij achter de lamp. Hij had die nacht zijn baard afgeschoren en zijn gezicht was een enorme vollemaan geworden. 'Waarom ben je hier?' vroeg Yusuf in het Arabisch en het gebroken Engels dat hij in Pesjawar had opgepikt. 'Dat heb ik je mannen al verteld,' antwoordde hij in het Arabisch. 'Ik ben een waterbouwkundige.' Zijn stem klonk ook hem zwak en ver in de oren. 'Ik wilde, wil, een waterinfrastructuur voor Kismayo ontwerpen. Ik werd uitgenodigd.' 'Niet om iets anders te doen?' 'Nee.' 'We zitten hier midden in een oorlog.' 'Dat begrijp ik, maar je mensen hebben water nodig.' Jouw mensen. Had Yusuf wel mensen?