In het Gelderse dorpje Huissen poedert Arthurs moeder haar gezicht wit om zo Nederlands mogelijk te lijken. Ze weigert Indisch te koken en verzwijgt haar afkomst. Maar Arthur snakt naar verhalen over de familiegeschiedenis, en dankzij zijn lievelingsoom hoort hij over hun verleden in voormalig Nederlands-Indië en rebel riders die op zelfgemaakte brommers over Java scheuren.
Terwijl de kloof tussen moeder en zoon groeit, danst Arthur tijdens escapistische gabberfeesten de spanning uit zijn lijf in een roes van hardcore en drugs. In brieven aan zijn moeder vraagt hij zich af hoe ze elkaar zijn kwijtgeraakt, maar ook weer kunnen vinden.