'Ze moesten die Kennedy's doodschieten. Allebei.' Woorden van een woedende mr. Luns, minister van Buitenlandse Zaken. Gelegenheid: een zoveelste hectische vergadering van het kabinet Jan de Quay, februari 1962, over de Nieuw-Guineacrisis.
Na het gezichtsverlies met Nederlands-Indië dreigt een nieuwe, ditmaal fatale aanvaring met Soekarno in Djakarta. In Moskou is diezelfde tijd een delegatie van de Communistische Partij Nederland (CPN) op bezoek. Een van de leden, de oud-Indiëganger Theo Geutjes, wordt in het diepste geheim door twee hoge Sovjetfunctionarissen op de hoogte gesteld van een fantastisch plan om Nieuw-Guinea binnen de communistische invloedsfeer te trekken. Geutjes gelooft zijn oren niet. En evenmin zijn ogen, als een aantrekkelijke Indonesische het vertrek binnenkomt: nog even mooi en opwindend als veertien jaar geleden, toen hij haar voor het laatst zag, naakt onder een klamboe in een hotelkamer hoog in de Preanger op Java.
In Devon, Zuidwest-Engeland, daalt de veertigjarige Axel Boreel, illustrator van vogelgidsen, de klifkusten af op weg naar zijn huis, wanneer hij een auto aan ziet komen. Uit de auto stapt een schim uit Boreels verleden, een verleden dat alles van doen heeft met zijn overleden vrouw, met de Binnenlandse Veiligheidsdienst en met de zorgen en woede van Joseph Luns over Soekarno's aanspraken op Nieuw-Guinea.