Dick Schaap (1937) stamt uit een Huizer vissersgeslacht. In zijn familie werden nog lang de oude tradities bewaard en de verhalen over vroeger doorverteld. Als jongen van dertien ging hij mee uit vissen met de laatste vissers die toen nog op het IJsselmeer visten. Het waren mensen die de oude gebruiken in ere hielden. Hun gedachtewereld verschilde weinig van die van hun voorouders.
Met behulp van hun verhalen schreef hij het verhaal over een visser van toen. Over het vissersbedrijf met alle gevaren die daaraan waren verbonden, over zijn liefdesleven en over zijn plaats in het dorp, over zijn ambities en zijn geloof. Maar ook over zijn contacten met de moderne wereld van het midden van de 19e eeuw met zijn nieuwe uitvindingen. Schaap schetst een boeiend portret van een vissersleven zoals het geleefd had kunnen zijn.