Daar doorheen spelen de verlammende beroerte die Piet Meertens treft en vertrouwde thema’s zoals Voskuils onmacht bij het leed van anderen, de dagenlange conflicten met Lousje, de verpieterende vriendschappen, de Bureau-ergernissen en zijn onvrede over de ontoereikendheid van zijn schrijven. Van de weeromstuit hunkert hij naar een overzichtelijk burgermansbestaan zonder verandering, een leven alleen waarin hij met rust wordt gelaten. Maar met zijn karakter en met Lousje aan zijn zijde zit dat er niet in. Uitgebreid beschrijft Voskuil hoe hij zich in de wc aan de stortbak gaat ophangen, een plan waar hij op het laatst om praktische redenen van afziet.
Toch zijn er voor hem momenten van voldoening en van, wat hij noemt, uitzicht op geluk, meestal onverwacht en in kleine dingen. Vooral tijdens de lange fietstochten en wandelingen door het Nederland van midden jaren zeventig herademt hij, de geregistreerde natuurvernietiging ten spijt.