Na een onstuimige periode verhuist Maggie met haar man naar een omgebouwde kerk net buiten de stad. Ze ontmoet dorpsgenoten, legt een tuin aan en probeert te nestelen op een plek die maar niet als een thuis wil voelen. Nadat hun zoon is geboren, probeert ze haar afwezige vader via een geboortekaartje te betrekken bij haar leven, maar een reactie blijft uit. De stilte is oorverdovend en dwingt haar terug te blikken op die ene zomer aan zee. Waarom lukt het haar nog altijd niet om de juiste balans te vinden? Niet alleen tussen mens en moederschap, maar ook in verlangen naar alledaagsheid en een drang naar uitzonderlijkheid. Waarom reageert haar vader niet? Wat is er mis met haar tuin? Hebben al die dingen misschien met elkaar te maken?
Op een bedrieglijk luchtige, haast laconiek geestige toon onderzoekt Megan van Kessel in haar debuutroman wat familie is of kan betekenen, en wat er nodig is voor goed ouderschap.