Wanneer haar zestien jaar oudere zus, uitgehongerd en uitgedroogd, van de trap valt en sterft, doet dat als een vonk de woede van de schrijfster ontbranden. De dood van Henne Vuur, ooit haar ‘schaduwmoeder’, dwingt haar een verleden onder ogen te zien dat gruwelijk en angstwekkend was. Als een aanklager en chroniqueur tekent ze dat verleden op in een boek vol verhalen: over vader Holbein, die ontwerper, tovenaar, wetenschapper, gesjeesd priester en god was van een persoonlijke en fantastische wereld; over Libby en Toddiewoddie, haar andere zussen, met wie ze als heksen wraak kan nemen in hun eigen Walpurgisnacht en kan lachen tot de verlossing volgt; over hun leven vol verpletterende indrukken, lichamelijke onbegrensdheid, geweld, schoonheid en pijn.
Als geen ander weet Manon Uphoff de zoektocht naar liefde, naar een identiteit, hard en tegelijk poëtisch, vurig en licht, met pijn en met humor neer te zetten.