Een arme visser woont met zijn vrouw in een omgekeerde waterpot. Op een dag vangt hij een vis. Die vis is echter een zeekoning en verzoekt hem vrij te laten. Als beloning mag de visser vragen wat hij wil. Hij verlangt zelf niets maar zijn vrouw des te meer. Achtereenvolgens wordt ze boerin, gravin en keizerin. Als ze tenslotte God wil zijn vliegen ze terug in hun omgekeerde waterpot.