“En nu, een jaar later, zat hij hier in een afgelegen huisje in een omgeving waar hij niemand kende. Terwijl hij zo zat te somberen voelde hij de snuit van Tieka tegen zijn knie. Tieka, het trouwe dier, was naar hem toegekomen alsof ze zijn gemoed had opgemerkt. Nee, hij moest het dier niet vergeten. Genoeg gesomberd. Hij moest uit zijn stoel komen. Frisse lucht zou hem goed doen. Hij moest met de hond naar buiten.”