In de tijd toen ik nog in bomen klom woonde in ons dorp, op nog geen twee kilometer van ons huis, een man met de naam "mijnheer Sommer". Geen mens wist hoe mijnheer Sommer van zijn voornaam heette, en geen mens wist ook of mijnheer Sommer een beroep had. Men wist alleen dat mevrouw Sommer een beroep uitoefende, namelijk dat van poppenmaakster.
Hoewel men van de Sommers en in het bijzonder van mijnheer Sommer zo goed als niets wist, kun je toch met goed recht beweren dat er in een omtrek van ten minste zestig kilometer rond het meer geen mens was, geen man, vrouw of kind- en zelfs geen hond- die mijnheer Sommer niet kende, want mijnheer Sommer was voortdurend onderweg. Of het nu sneeuwde of hagelde, of het nu stormde of regen met bakken uit de hemel viel,of de zon nu brandde of er een orkaan op komst was, mijnheer Sommer was op pad.
Mijnheer Sommer loopt zwijgend, in het tempo van iemand die opgejaagd is, met zijn lege rugzak en zijn lange, eigenaardige wandelstok van dorp tot dorp, hij spookt door de omgeving en door de dagdromen en nachtmerries van een kleine jongen... Pas wanneer de kleine jongen niet meer in bomen klimt verdwijnt de geheimzinnige mijnheer Sommer.