Isaak Emmanoeïlovitsj Babel (1894 - 1940) debuteerde in 1913 met zijn eerste verhalen. Wereldroem verwierf hij in 1926, toen de bundel De Rode ruiterij verscheen. Babel gold dan ook al snel als een waardig opvolger van Tsjechov. 'De Russische literatuur is grijs als een sijsje, ze heeft een frambozenrode rijbroek nodig en hemelsblauwe leren laarzen,' schreef de schrijver en historicus Viktor Sjklovski in 1924. Afkomstig uit Odessa, 'uit de zonnige steppen, omspoeld door de zee,' bracht Babel de Russische literatuur iets nieuws, iets zonnigs en zuidelijks. Zijn verhalen zijn bont, grotesk en exuberant, ze lopen over van wilde energie, zinnelijkheid en ironie. Tegelijk schreef Babel met grote zelfbeheersing: zijn werk is bondig en precies, vrij van abstracties en vaagheid. Hij stond erom bekend zijn verhalen tientallen keren te herschrijven en ze tot het uiterste te polijsten. Bij al zijn warmbloedigheid slaat Babel een droge, laconieke toon aan, die zowel vanzelfsprekend als volkomen nieuw aandoet: 'Er was eens een vrouw, Ksenia heette ze. Dikke boezem, ronde schouders, blauwe ogen. Zo'n vrouw was het. Hadden u en ik er maar zo één!'