Elizabeth Bishop (1911-1979) wordt vaak een 'dichters dichters dichter' genoemd. Deze dubbele annexatie, die erop lijkt te wijzen dat haar poëzie niet in staat is een groot publiek te bereiken, wordt koelbloedig weersproken door haar verzen, die immers wereldfaam genieten. Bishop is de auteur van een klein oeuvre. Ze publiceerde vijf bundels en haar Complete Poems 1927-lyjy beslaan nog geen driehonderd pagina's. Maar haar oeuvre is als haar afzonderlijke verzen, die vaak zo'n klein gebied in kaart brengen, dat je ze makkelijk als miniaturen kunt beschouwen. Maar zoals het een miniatuur betaamt, is er meer. Bishop is de grootmeester van het gedetailleerd beschreven oppervlak waaronder peilloze diepten schuilgaan. In een brief van 19 oktober 1967 aan Joseph Summers en zijn vrouw U.T. wijst ze erop dat ook wat onder het oppervlak schuilgaat altijd duidelijk zichtbaar is. 'Het kon me zelfs niet schelen,' schrijft ze, 'want ik denk dat het overduidelijk is, hoewel ik er nooit bewust aan heb gedacht, toen twee verschillende critici erop wezen dat 'Een wonder als ontbijt' naar de Mis verwijst.' Het verdient aanbeveling bij het lezen van Bishop deze paradoxale slag om de arm in gedachten te houden, want haar verzen duiken altijd de diepte in. De beroemde laatste regel van Aankomst in Santos kan wat dat betreft als haar poëtica dienen: 'We gaan de binnen-rijken tegemoet.'
Tweetalige Engels/Nederlandse uitgave.