Een ietwat romantische titel. Dat verwacht je niet zo dadelijk van Lucas Catherine. Die houdt zich met Arabieren bezig en met hun koloniale geschiedenis. Vooral dan die van Palestina. En nu heeft hij het over oude tot zeer oude ‘curieuze reisverhalen’. Twee Haagse upper-class dames, moeder en dochter Tine, in het Zuiden van Soedan, midden negentiende eeuw, bij de bronnen van de Nijl. Twee Brabanders in Kongo, eentje toen Leopold II daar net actief werd, en eentje die driehonderd jaar voor hem daar al ivoor ging halen: Jerome Becker en Pieter Van den Broecke. Beiden kregen al dan niet gewild lokaal vrouwelijk schoon aangeboden. Leopold zelf dan, toen hij nog geen kolonie had, en daar in 1860 hopeloos naar op zoek ging in Istanboel. Hij misdroeg zich niet alleen in Kongo, maar kon ook bij de Turken zijn handen niet thuis houden. En een Franstalige Limburgse dichteres – bestaat dat? – die haar inspiratie in de jaren 1970 haalde bij de Palestijnse fedayin.
Natuurlijk gaat het over kolonisatie. Aan de hand van die verhalen wordt duidelijk dat het Europese koloniale gedachtegoed eigenlijk nog geen twee eeuwen oud is. Geen van de opgevoerde reizigers had toen al een duidelijke visie op hoe je koloniseerde, laat staan hoe je raciaal discrimineerde. Met uitzondering van onze dichteres natuurlijk, die zich tegen deze ‘nieuwe’ visie duidelijk afzette. De verhalen komen zeer exotisch over. Maar laat je niet misleiden. Daarom dat Lucas Catherine -blijkbaar heet hij voor de burgerlijke stand Vereertbrugghen - begint met een nog exotischer verhaal. Dat van een gehucht op 17 km van Brussel in 1958. Een plek om je op het verkeerde been te zetten, want na lectuur blijkt die al even vreemd als het Gondokoro van onze Haagse freules of het Istanboel van Leopold II. Met even bizarre bewoners.
De Morgen over Rijstpap, Tulpen & Jihad: ‘Immer geëngageerd, vaak polemisch, en meestal ook nog humoristisch, dus altijd lezenswaardig... Catherine is een man met een drive, een rasverteller én een erudiete man, en schrijft bevattelijke boeken.’