`Ik heb verscheidene zeer domme mensen gesproken over je fragment in Podium, die zeiden: Wat die Hermans voor een domme politieke nonsens verkondigt, etc. Alweer zien we dus, hoe men in Nederland de schrijver verantwoordelijk stelt voor de gedachten en handelingen van zijn personages. ( ) Het is de provinciale mentaliteit, volgens welke men de boef uit het stuk na de voorstelling opwacht om hem op zijn donder te slaan. Ik voorspel je grotere tegenwerking en meer wanbegrip, ook bij de critici die krachtens hun ontwikkeling beter moesten weten, dan je tevoren al hebt ondervonden, maar het zal je geen kwaad doen. Als je toch een vuilschrijver bent, hoef je je nergens meer iets van aan te trekken. - Gerard Reve aan Willem Frederik Hermans, 29 juni 1951
`Ik schrijf maar door, ook al weet ik beter dan ooit dat het allemaal voor niemendal is. Maar ik heb toch nog minstens vijftig jaar te leven en helaas geen aanleg om aan de drank te raken. Ik kan ook niet 24 uur per dag slapen, niets doen maakt mij zenuwachtig, in de exacte wetenschappen vindt de da µ ß aße a [straf der goden] geen leniging. Dus ik moet wel. - Willem Frederik Hermans aan Gerard Reve, 7 mei 1957
Twee van de belangrijkste Nederlandse schrijvers van de twintigste eeuw, Willem Frederik Hermans en Gerard Reve, schreven elkaar in de jaren veertig en vijftig vele openhartige brieven. Hun correspondentie staat aanvankelijk in het teken van groeiend literair zelfvertrouwen, gevoelens van miskenning en vooral een grondige afkeer van het artistieke klimaat in het naoorlogse Nederland. De aanstormende talenten hadden grote waardering voor elkaars werk en ontwikkelden zelfs plannen voor een gezamenlijke roman. In 1959 kwam het tot een abrupte breuk. Hermans: `Hoe onbegrensd mijn medelijden ook moge wezen, mijn tijd is niet onbegrensd. Daarom is in ongenade laten vallen wel het meest geschikte middel om van het gezeur af te komen. Dit overkomt jou dus bij dezen.
Verscheur deze brief! Ik vertel veel te veel is een uniek literair document van twee schrijvers die het gezicht van de Nederlandse twintigste-eeuwse literatuur hebben bepaald. Becommentarieerd en ingeleid door Hermans-biograaf Willem Otterspeer en Reve-biograaf Nop Maas.
`Ik schrijf maar door, ook al weet ik beter dan ooit dat het allemaal voor niemendal is. Maar ik heb toch nog minstens vijftig jaar te leven en helaas geen aanleg om aan de drank te raken. Ik kan ook niet 24 uur per dag slapen, niets doen maakt mij zenuwachtig, in de exacte wetenschappen vindt de da µ ß aße a [straf der goden] geen leniging. Dus ik moet wel. - Willem Frederik Hermans aan Gerard Reve, 7 mei 1957
Twee van de belangrijkste Nederlandse schrijvers van de twintigste eeuw, Willem Frederik Hermans en Gerard Reve, schreven elkaar in de jaren veertig en vijftig vele openhartige brieven. Hun correspondentie staat aanvankelijk in het teken van groeiend literair zelfvertrouwen, gevoelens van miskenning en vooral een grondige afkeer van het artistieke klimaat in het naoorlogse Nederland. De aanstormende talenten hadden grote waardering voor elkaars werk en ontwikkelden zelfs plannen voor een gezamenlijke roman. In 1959 kwam het tot een abrupte breuk. Hermans: `Hoe onbegrensd mijn medelijden ook moge wezen, mijn tijd is niet onbegrensd. Daarom is in ongenade laten vallen wel het meest geschikte middel om van het gezeur af te komen. Dit overkomt jou dus bij dezen.
Verscheur deze brief! Ik vertel veel te veel is een uniek literair document van twee schrijvers die het gezicht van de Nederlandse twintigste-eeuwse literatuur hebben bepaald. Becommentarieerd en ingeleid door Hermans-biograaf Willem Otterspeer en Reve-biograaf Nop Maas.