De poëzie van Roland Jooris is ongrijpbaar, als zonlicht. Bundel na bundel snoeit hij woorden, dunt hij de taal steeds verder uit, tot de inkt wijkt en het wit breeduit over de bladzijden valt. ‘Hoekig / vertakt / komt het ongeziene / denkbeeldig / aan het licht,’ dicht hij, ‘op gevoel af / gekanteld / tast diepte naar / onpeilbaarheid.’ Niet toevallig verwijst hij in Vertakkingen naar Alberto Giacometti, de beeldhouwer van de uitgebeende en langgerekte gestalten, die zich erop liet voorstaan dat hij alles schrapte wat nodig was, tot er uiteindelijk geen centimeter meer af kon: ook Jooris verkent, voorzichtig zoekend en tastend, de grenzen van het niets.