Er waren al heel wat jaren verstreken toen ik opeens terugdacht aan de vele uren die ik liggend op de bank had doorgebracht. Maatschappelijk en cultureel gezien was dat een verwerpelijke activiteit. Aanvankelijk moest ik ervoor zorgen dat het schuldgevoel niet alleen werd afgeschud, maar ook niet veranderde in een daad van verzet. Dus deed ik niets, lag op de bank, luisterde, keek of droomde weg en realiseerde me niet dat ik hiermee mijn vrijheid bevocht; ik schiep mijn eigen ruimte en definieerde daarmee ook de ruimte van anderen. Vaak gebeurde het dat ik me in de ruimte van anderen verveelde en terugkeerde naar de bank, naar mijn eigen nietsigheid, en daar een tijdje bleef liggen, verzonken in gelukzaligheid.
En nu het verkooppraatje. Toen ik in februari 2020 uit Berlijn via Bazel naar Italië vertrok om daar met mijn cassettebandjes op te treden in een platenzaak, een kunstgalerie, een jazzkelder, een boekenzaak en een verenigingsgebouw, dacht ik dat ik ook een paar kladblokken en potloden moest meenemen om meteen op te schrijven wat ik zag, deed en dacht op de plekken waar ik geluidsopnamen zou maken. Eenmaal in het uiterste zuiden aangekomen, in Puglia, zag ik op een avond op een televisiescherm hoe een man met een zuurstofmasker over neus en mond liggend op een brancard een ziekenhuis werd binnengereden. Niemand kon toen vermoeden dat de wereld er een paar maanden later heel anders uit zou zien. Er brak een tijdperk aan waarin ik ineens heel veel tijd had. Mijn meesterschap in het nietsdoen kwam van pas. Liggend op mijn bank steeg ik op en dreef weg, door nevelen omhuld, en elke keer maakte ik een veilige landing en zag ik hoe ik over landwegen liep, door steden en dorpen, en toen ik weer terugkeerde, schreef ik aan dit boek.