Gerrit Kouwenaar, een van de dichters uit de Vijftigers-groep, had een onvervreemdbaar eigen stem, een eigen vocabulaire en zelfs een eigen grammatica; hij was iemand die de taal nieuw leven inblies. Zijn gedichten, waarin de ‘ik’ vervangen werd door ‘men’ en de punt door een streepje, zetten de tijd stil. Soms worden ze moeilijk genoemd, hermetisch, maar wie goed leest ontdekt een ongekend emotionele lading. Kouwenaar dichtte over concrete dingen – een tafel, een brood, een bloedplas –, maar evengoed over de stille witte kamer waarin hij zijn geliefde miste.
Tegen het eind van zijn leven stelde hij een bloemlezing uit eigen werk samen, vallende stilte. Voor het eerst verschijnt nu een verzameluitgave van al zijn gebundelde gedichten. Van het vroegste vers tot het allerlaatste, over ‘de ochtend dat het nooit meer avond wordt’ uit 2005. Mirjam van Hengel, voorheen werkzaam bij uitgeverij Querido en Kouwenaars laatste redacteur, stelde de Verzamelde gedichten samen en schreef een nawoord.