Najaar 1597, begijnhof van Lier
Na een vermoeiende tocht naar het klooster van Terbank, net ten zuiden van Leuven, keren juffrouw Catharina en juffrouw Barbara terug naar het begijnhof van Lier. Onderweg helpen ze Marga, die beweert op de vlucht te zijn voor een aanrander, om aan haar achtervolger te ontsnappen.
Catharina stelt Marga voor met hen mee te reizen naar het begijnhof. Ze biedt haar kost en inwoning aan voor een jaar. In ruil daarvoor hoeft Marga alleen een leugen te vertellen, een leugen die Catharina in staat stelt haar leven op het begijnhof voort te zetten.
De leugen wordt zonder problemen gelanceerd, maar keert als een boemerang weer en treft Catharina in haar kostbaarste bezit. Ook grootjuffrouw Amandine komt erdoor in moeilijkheden en het hele begijnhof wankelt op zijn grondvesten.
Het wordt steeds duidelijker dat Marga onbetrouwbaar is. De vrouw heeft een zegelring ontvreemd waarnaar zowel de Spanjaarden als de Staatsen uit de Noordelijke Nederlanden koortsachtig op zoek zijn. De aanwezigheid van Marga op het begijnhof trekt daardoor enkele gevaarlijke individuen aan. Om die zegelring in handen te krijgen schrikken zij zelfs voor moord niet terug.