In Vesper breekt de dichter los uit een omgeving van baksteen. Niet met een wandeling door het park, maar door een duik in het diepe, in de hoop een oud geheim te betrappen. Via onderaardse gangen, regens die grenzen doen vervagen en oerwouden die zich openen als kathedralen, wordt de relatie met de levende wereld om haar heen onderzocht. Het resultaat is meerstemmige lyriek waarin boven- en onderwereld, mystiek en wetenschap, zelfspot en ernst met elkaar strijden en versmelten. Vesper is een lofzang op het ongetemde, woekerende leven om ons heen, waar wij onszelf niet langer los van kunnen denken.