De jood Herman Broder woont in New York met zijn tweede echtgenote: het voormalige Poolse dienstmeisje dat hem verborgen hield voor de nazi's. Intussen heeft hij een verhouding met een levenslustige jodin en deze situatie nadert de volledige verwarring als Hermans doodgewaande eerste echtgenote eveneens in Amerika opduikt. Dit voert tot een katastrofale afloop. Achter de gecompliceerde verhoudingen schuilt een veelvoud van tragische oorlogsherinneringen en een onvermijdelijk getto-besef van de joodse samenleving. Heel knap verwerkt de auteur deze psychologische dramatiek in de typering van zijn romanfiguren. Het vele jiddisch bemoeilijkt enigszins de lectuur.