een verenmeisje was net opgestegen.
Ik keek omhoog, zag haar verdwijnen
in het zilver van berkenbos.
Kijk, zegt het eerste gedicht van de bundel Vindersloon. Inzoomen, uitzoomen, verschuiven, niet alleen met de ogen. Zien dat standbeelden in het park dekens willen en dat vuurvliegjes kevers met een koplamp zijn. Ontdekken dat wie weg is de mooiste plek aan tafel krijgt. Wie kijkt, krijgt vroeg of laat vindersloon, aan woorden voorbij.
Op vleugelvoeten gaan we
door gangen. We weten
de helft van de weg.