Ate, de oudste van de dwergjes van Tuil, heeft zo het gevoel dat zijn verjaardag in aantocht is. Duizend jaar wordt hij dan. Natuurlijk moet dat gevierd worden en wel met een enorme taart. Maar waar haal je, op de grote stille heide, een taart vandaan? Geen probleem, denkt Virgilius. Die haal je even bij de bakker. Maar hij houdt er geen rekening mee dat mensen niet alle dagen dwergjes tegenkomen. Arme Virgilius, de mensen beginnen onmiddellijk aan het te friemelen. Hij moet aaa zeggen en baa, door z'n knieën buigen, op z'n kop staan en springen. Ze knijpen hem in zijn buik, tikken tegen z'n knieën, strijken over z'n voetzolen, kloppen op z'n rug en hij moet blazen, hijgen, snuiven, hoesten, niezen, proesten en een plasje doen. De dwergjes op de hei lezen er zelfs in de krant over: Kabouter op school, Kabouter voor de televisie, Kabouter in een laboratorium, Kabouter als rariteit in wit paleis, Kabouter spoorloos verdwenen.