Een jonge, steuntrekkende kunstenaar wordt uitgenodigd een week mee te varen op een boomkorkotter die onder gezag staat van kapitein Warmgeffer. Aan boord treft hij Addie, die tweehandig kan ‘strippen’ – vis schoonmaken – en beweert een gave te hebben; Martin, de zwijgzame motordrijver; en Fred, de zoon van de kapitein, een gesjeesde student. Zijn nieuwsgierigheid naar de zee en het vissersbestaan is groot. Maar er worden in de kombuis geen verhalen verteld over zeemeerminnen en eerste liefdes, en gebeden wordt er ook al niet. Het is oorlog, tegen de achtergrond van een weergaloze natuur.