Erik schrijft: ‘Voorwiel is kapot en het zadel klopt niet met een gewone fiets. Hij rijdt niet, we moesten hem met zijn tweeën duwen. Gevonden bij een elektriciteitshuisje’. Daarna zet hij zijn naam en adres onderop het briefje. ‘Klaar’, zegt hij. ‘Hè? Oh ja, prima jongens’, zegt de politieman. ‘We trekken het na. Gestolen, neem dat maar aan.’ Erik en Koen vervelen zich. Dan vinden ze in de struiken een oude fiets. Ze nemen hem mee naar huis om hem op te knappen, maar hopen dat niemand hem komt opeisen. Ze willen er namelijk een superfiets van maken.