In de gedichten komen de alledaagse observaties die hij doet in een bijzonder licht te staan. Soms wordt met terugwerkende kracht duidelijk bij wie het perspectief ligt en wat er precies aan de hand is: 'het is geen kind / maar ik, die in / mijn eigen jaszak zit', zo klinkt het in het openingsgedicht. De vertellers zwijgen eerder dan dat ze praten, voelen hoe gedachten hen ontglippen, schrijven over 'veranderende dingen / in een steeds weer ander licht' ('Het vooropgestelde'). Op deze onnadrukkelijke manier geeft Jef Aerts een des te subtielere en veelzeggender indruk van de werkelijkheid.