kijk hoe jij je beweegt om die opruising van wezen,
hoe jij haar besproeit, bedanst als de vlucht van een
zwaan, als een gravin die graag goeddoet aan
horigen en minderbedeelden, en kijk hoe in je ogen
de twinkelende ondeugd zijn kop opsteekt als om dat
tedere aankomen van buiten waar jij je schatplichtig
aan weet, de ingewijden mede te delen, zonder te
verzwijgen dat jij verslaafd bent geraakt aan die
bestoking vanuit het vreemde die langzaam je
binnenruimte aanvreet:
die zoete verwaaiing van tijd die jij bloemrijk
versierd uit je weg laat stromen, mag zich gelukkig
prijzen om het onderkomen dat jij haar dagelijks
bereidt, om de klanken waarin jij haar bij hoog en bij
laag laat wonen, om het bestaan dat jij haar wijdt