Pieter Steinz geeft in Waanzin in de wereldliteratuur een rondleiding door het “dolhuis van de wereldliteratuur”. Aan de hand van onder meer de verhalen van Edgar Allan Poe, de romans van Boudewijn Büch en Willem Frederik Hermans, de toneelstukken van Shakespeare en de levens van Virginia Woolf en Syvia Plath schrijft hij over gradaties van gekte, de grens tussen gek en normaal en de aantrekkingskracht van psychiatrische gevallen voor fictieschrijvers.