In het autobiografische geheugen tekenen we onze persoonlijke lotgevallen op. Het is het register dat we raadplegen als iemand ons vraagt wat onze vroegste herinnering is, hoe het huis eruit zag waar we als kind hebben gewoond of wat het laatste boek is dat we hebben gelezen. Het autobiografische geheugen groeit samen met ons op. Het is onze intiemste metgezel, maar stelt ons ook voor vragen.
Waarom trekt het zich zo weinig van onze opdrachten aan, maakt het zoek wat we hadden willen bewaren, of komt het kwispelstaartend aandragen wat we juist hadden weggegooid om het kwijt te raken? Waarom zijn we vrijwel alles vergeten wat voor ons derde of vierde gebeurde? Hoe komt het dat geuren zulke vroege herinneringen losmaken? Waarom hebben we zo'n feilloos geheugen voor krenkingen? Waarom lijkt het leven sneller te gaan als je ouder wordt?
En dit zijn nog maar de alledaagse vragen. Het psychologische onderzoek naar het autobiografische geheugen probeert ook op te helderen waarom iedereen nog precies weet waar hij was toen hij hoorde dat prinses Diana was verongelukt, hoe déjà vu's ontstaan, waarom onze herinnering altijd voorwaarts en nooit achterwaarts verloopt, of hoe een damgrootmeester blind tientallen partijen tegelijk weet te spelen. Hoe kan het dat stervenden soms hun hele leven 'als een film' aan zich voorbij zien trekken? De antwoorden komen soms van de zolders of uit de kelders van de psychologie, en kunnen niet altijd tot in decimalen worden gegeven, maar ze hebben hun oorsprong in de nieuwsgierigheid naar dat deel van het geheugen dat tegelijk ons verleden en onze identiteit uitmaakt.